collaps
- col·laps
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plotselinge stoornis in bloedcirculatie’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- van het Latijnse 'collapsus', verl. deelw. van collabi (met het voorvoegsel col-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | collaps | collapsen |
verkleinwoord |
- (medisch) flauwvallen
- Het woord collaps staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "collaps" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "collaps" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ collaps op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be