twee mannen met een colbertjas
  • col·bert·jas
enkelvoud meervoud
naamwoord colbertjas colbertjassen
verkleinwoord colbertjasje colbertjasjes

de colbertjasv / m

  1. (kleding) korte herenjas dat een deel is van een kostuum en tegenwoordig ook door vrouwen gedragen kan worden
     De hervormde predikant, die in een appartement in Amersfoort-Noord woont, draagt een hugenotenkruisje op zijn donkerblauwe colbertjasje. Hij spreekt gemakkelijk en lacht graag, maar als het om serieuze zaken gaat, is hij op slag ernstig.[2]
     Het is kwart voor tien. In het auditorium van het gebouw van de Erdee Media Groep in Apeldoorn zitten meer dan 170 mannen. Jong en oud, sommigen in colbertjasje, anderen meer casual gekleed.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jan van Reenen
    “Ds. Van den Hul 25 jaar predikant” (21 maart 2013), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “RD-mannendag: Man moet geen sociale solist zijn” (9 november 2015), Reformatorisch Dagblad