• co·da
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘resumerend slot van muziekstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1772 [1]
  • van het Italiaanse coda (staart) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord coda coda's
verkleinwoord - -

de codav / m [3]

  1. (muziek) het deel van een muzikale compositie dat zich na de climax van het stuk afspeelt, ofwel de eindsectie van een compositie aanduidt
  2. (letterkunde) aan een sonnet toegevoegde regel of strofe
53 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]


  • co·da
enkelvoud meervoud
coda code

coda v

  1. (zoötomie) staart
  2. (verkeer) file