• clo·set
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toilet’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord closet closets
verkleinwoord closetje closetjes

het closeto [3] [4]

  1. (sanitair) toilet [1], wc [1]
93 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]


closet

  1. (meubel) kast