enkelvoud meervoud
naamwoord cirrose cirroses
verkleinwoord - -


  • cir·ro·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verschrompeling’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Griekse kirros (bleekgeel) met het achtervoegsel -ose [2]

de cirrosev

  1. (medisch) elk proces waarbij orgaancellen worden vervangen door schrompelend bindweefsel
73 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]