chivar
- chi·var
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
chivar |
chivaba |
chivado |
volledig |
chivar
- onovergankelijk (spreektaal) (Argentinië) zweten
- overgankelijk (spreektaal) (Argentinië) doen zweten
- overgankelijk (Caraïben, Guatemala) ergeren, pesten
- overgankelijk (spreektaal) klikken, verraden
- overgankelijk (Cuba) bederven, beschadigen (bijv. reputatie)
- onovergankelijk (Argentinië, Guatemala, Honduras) chagrijnig, geïrriteerd zijn
- chivar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española