chipoteren
- Geluid: chipoteren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌʃipoˈterə(n) / (4 lettergrepen)
- chi·po·te·ren
- van Frans chipoter ww "treuzelen; kieskauwen; haarkloven" [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
chipoteren |
chipoteerde |
gechipoteerd |
zwak -d | volledig |
chipoteren
- inergatief (pejoratief) uit tegenzin traag, ondoelmatig of onbehoorlijk bezig zijn
- ▸ 1. Ga je met je sterkste ploeg in play-off 2 spelen?
…
KV Kortrijk (Glen De Boeck)
1. "Ja. We gaan niet chipoteren. We gaan ervoor net als in de reguliere competitie."[2]
- ▸ 1. Ga je met je sterkste ploeg in play-off 2 spelen?
- Het woord chipoteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ chipoteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Ook play-off 2 dit weekend van start, trainers kijken vooruit: "We gaan niet 'chipoteren'"” (30 maart 2018) op hln.be