• chan·ce
enkelvoud meervoud
naamwoord chance chances
verkleinwoord - -

de chancev

  1. geluk
76 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]


  • Afkomstig van het Oudfranse cheance.
enkelvoud meervoud
chance chances

chance

  1. kans
    «You have no chance. »
    Je hebt/maakt geen kans.


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  chance     la chance     chances     les chances  

chance v

  1. kans
    «Bonne chance
    Veel geluk/succes!
Naar frequentie 639