certificeren
- cer·ti·fi·ce·ren
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘voor echt verklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1370 [1]
- afgeleid van het Franse certifier (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
certificeren |
certificeerde |
gecertificeerd |
zwak -d | volledig |
certificeren
- overgankelijk het officieel verklaren dat iets geldig is of voldoet aan een norm (zwart op wit geven)
1. het officieel verklaren dat iets geldig is of voldoet aan een norm (zwart op wit geven)
- Het woord certificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "certificeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "certificeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be