• ca·va·lier
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘begeleider’ voor het eerst aangetroffen in 1669. [1]
  • Van Frans cavalier. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cavalier cavaliers
verkleinwoord cavaliertje cavaliertjes

de cavalierm [3] [4]

  1. galante begeleider (van een dame)
91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]


  • Leenwoord uit Oudoccitaans cavallier (ook geleend in Italiaans cavaliere), aangetroffen sinds de 15e eeuw. [1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  cavalier     le cavalier     cavaliers     les cavaliers  

cavalier m

  1. (paardrijden) ruiter
  2. (oorlog) lid van de cavalerie
  3. (geschiedenis) bijnaam voor een aanhanger van de Engelse koning Karel I
  4. galante begeleider (van een dame)
  5. (spel) krijgertje
  1.   Weblink bron cavalier in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr