• cau·sa·li·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘oorzakelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1]
  • afgeleid van causaal met het achtervoegsel -iteit
  • afgeleid van het Franse causalité [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord causaliteit causaliteiten
verkleinwoord - -

de causaliteitv [4]

  1. (taalkunde) oorzakelijkheid, betrekking van oorzaak en gevolg, oorzakelijke samenhang
92 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]