• car·ri·er
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘draagwagen’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord carrier carriers
verkleinwoord

de carrierm [3]

  1. in het algemeen een apparaat dat voorwerpen kan dragen en verplaatsen
    • De speciale trailer is overigens van Nederlandse makelij. Op de Facebook-pagina van Noteboom Trailers uit Wijchen gaf het bedrijf meer uitleg. 'Het is geweldig om te zien wat de Super Wing Carrier kan doen', valt er te lezen.[4] 
    • Het is voor het eerst in tien jaar dat de VS drie vliegdekschepen naar de regio hebben gedirigeerd. De afgelopen dagen waren er al berichten dat de carriers'zich gezamenlijk zouden laten zien tijdens het bezoek van Trump. Maar het Pentagon wilde dit niet bevestigen.[5] 
  2. onderneming gespecialiseerd in het vervoer van personen en goederen
  3. iemand die een drager is van een besmettelijke ziekte
68 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[6]