Nederlands

 
afname van carpoolen in de VS
Uitspraak
Woordafbreking
  • car·poo·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
carpoolen
carpoolde
gecarpoold
zwak -d volledig

Werkwoord

carpoolen

  1. inergatief samen in één auto naar het werk rijden
    • - Wij carpoolen al een hele lange tijd. 
    • - Deze week is het Lyft dat aandacht krijgt. Deze goedkopere versie van Uber X (herkenbaar aan een pluizige, roze snor voorop de auto) biedt vanaf donderdag een ridesharing optie aan: vreemden kunnen bij elkaar in de auto kruipen voor een fractie van de kosten van een taxi of Uber. Het is carpoolen met een financiële dimensie, mogelijk gemaakt door de app en de eraan verbonden creditcard.[1] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Diederik van Hoogstraten NRC 8 augustus 2014
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be