carnavalsmaandag
- car·na·vals·maan·dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carnavalsmaandag | carnavalsmaandagen |
verkleinwoord |
de carnavalsmaandag m
- de laatste maandag voor Aswoensdag; de maandag van het carnavalsfeeste
- ▸ De traditie is niet te verwarren met het Metworstrennen, dat morgen plaatsvindt. Dat is een eeuwenoude paardenrace die elk jaar op carnavalsmaandag in Boxmeer wordt gehouden.[1]
- ▸ Joshua de L. (20) uit Tienray moet twee jaar de gevangenis in voor het doodsteken van de 21-jarige Guus Janssen op carnavalsmaandag dit jaar in Horst in Limburg. Ook kreeg hij van de rechter onvoorwaardelijke jeugd-tbs opgelegd.[2]
- Het woord 'carnavalsmaandag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.