carcan
- car·can
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carcan | carcans |
verkleinwoord | - | - |
- knellende band, belemmerende omringing
- ▸ Het schoolvoorbeeld van een Brusselse uitstraling die - om een woord van taalagressieve franstalige bewoners van de stad te gebruiken - in een carcan gevangen zit, is de terugdringing van de ontronding vanuit die stad, die er niet in geslaagd is, de ontrondingseilanden die er een ring rond vormen, te doen verdwijnen (kaart 3).[1]
- Het woord carcan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Heinz Eickmans, Jan Goossens, Loek Geeraedts, Robert Peters“Ausgewählte Schriften zur niederländischen und deutschen Sprach- und Literaturwissenschaft”, Waxmann Verlag, ISBN 9783830958710
- Geluid: carcan (Nancy) (hulp, bestand)
- Geluid: carcan (Shawinigan, Canada) (hulp, bestand)
- IPA: /kaʁ.kɑ̃/
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
carcan | le carcan | carcans | les carcans |
carcan m