Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • car·can
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord carcan carcans
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

carcan m/o

  1. knellende band, belemmerende omringing
     Het schoolvoorbeeld van een Brusselse uitstraling die - om een woord van taalagressieve franstalige bewoners van de stad te gebruiken - in een carcan gevangen zit, is de terugdringing van de ontronding vanuit die stad, die er niet in geslaagd is, de ontrondingseilanden die er een ring rond vormen, te doen verdwijnen (kaart 3).[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Heinz Eickmans, Jan Goossens, Loek Geeraedts, Robert Peters
    “Ausgewählte Schriften zur niederländischen und deutschen Sprach- und Literaturwissenschaft”, Waxmann Verlag, ISBN 9783830958710


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  carcan     le carcan     carcans     les carcans  

Zelfstandig naamwoord

carcan m

  1. (juridisch) halskluister, beugel, ijzeren halsband, met name om gevangenen aan een schandpaal, kaak, te kluisteren
  2. (sieraden) halsband
  3. keurslijf, beletsel, hinder
  4. oud paard, knol