campingeigenaar
- cam·ping·ei·ge·naar
- samenstelling van camping en eigenaar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | campingeigenaar | campingeigenaren campingeigenaars |
verkleinwoord | campingeigenaartje | campingeigenaartjes |
de campingeigenaar m
- houder van een kampeerterrein
- Sommige Nederlanders willen campingeigenaar worden in Frankrijk. Ze denken dat ze dan altijd vakantie hebben.
- Het woord campingeigenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.