camioneur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ca·mi·o·neur
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans, afleiding van camion
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | camioneur | camioneurs |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de camioneur m
- (beroep) vrachtwagenchauffeur
- ▸ 'Wilde acties van camioneurs verslechteren onze concurrentiepositie ten opzichte van lagelonenlanden', aldus Erik Vandervreken, directeur Automobiel van Agoria.[1]
Synoniemen
Vertalingen
1. vrachtwagenchauffeur
Gangbaarheid
- Het woord camioneur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "camioneur" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron ivb“REACTIE: Blokkades kosten autosector 85 miljoen euro” (18/06/2008), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be