• byg·ge opp
vervoeging
onbepaalde wijs bygge opp bygge opp
tegenwoordige tijd bygger opp bygger opp
verleden tijd bygget opp
bygga opp
bygde opp
voltooid
deelwoord
bygget opp
bygga opp
bygd opp
onvoltooid
deelwoord
byggende opp byggende opp
lijdende vorm bygges opp bygges opp
gebiedende wijs bygg opp bygg opp
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 2 zwak
opmerking optioneel optioneel

bygge opp

  1. overgankelijk opbouwen (geleidelijk maken)
  2. overgankelijk, (figuurlijk) opzetten (laten ontstaan of neerzetten)
    «Sykehusene må bygge opp kapasiteten til å gjennomføre operasjonene.»
    De ziekenhuizen moeten de capaciteit opbouwen om de operaties uit te voeren.


  • byg·ge opp
vervoeging
onbepaalde wijs bygge opp
bygga opp
tegenwoordige tijd bygger opp
verleden tijd bygde opp
voltooid
deelwoord
bygd opp
bygt opp
onvoltooid
deelwoord
byggande opp
lijdende vorm byggast opp
gebiedende wijs bygg opp
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak
opmerking

bygge opp

  1. overgankelijk opbouwen (geleidelijk maken)
  2. overgankelijk, (figuurlijk) opzetten (laten ontstaan of neerzetten)