Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buurt·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buurtmanager buurtmanagers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de buurtmanagerm

  1. (beroep) sociaal-werker die verantwoordelijkheid heeft voor een bepaalde woonomgeving
     Ik ben de buurtmanager Gezond Gewicht in Zuidoost voor de buurten Bijlmer Centrum en Bijlmer Oost. Zuidoost is het op één na zwaarste stadsdeel in Amsterdam en in deze buurten hebben relatief meer kinderen overgewicht.[1]
  2. (beroep) (ordehandhaving) politiebeambte die in een bepaalde woonomgeving verantwoordelijkheid heeft voor het basispolitiewerk
     De relatie tussen de politieman en zijn dienstwijk heeft vruchten afgeworpen. Veel sociale problemen zijn gezamenlijk opgelost sinds de instelling van de buurtmanager. Het project zal koste wat kost worden voortgezet.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Buurtmanagers”, Amsterdam.nl
  2.   Weblink bron “Buurtmanager heeft waarde bewezen in Suriname” (15 november 2008), NOS