busdienst
- bus·dienst
- samenstelling van bus en dienst [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | busdienst | busdiensten |
verkleinwoord |
de busdienst m
- geregelde mogelijkheid om met de bus ergens naar toe te gaan
- Aanvankelijk stak de provincie 3,3 miljoen euro in het project, maar dat bedrag werd later verhoogd toen de autootjes een afwijking naar links bleken te hebben. Ook haalden de voertuigen niet de beloofde 50 kilometer per uur. De WEpods vervoeren op dit moment passagiers over de Wageningse campus, waar ze iedere dinsdag van 11.00 tot 13.00 uur als busdienst functioneren.[2]
- Het leven op de werf was er een van onophoudelijke activiteit, van echte kerels, van lassers, branders en klinkers - twee miljoen klinknagels per schip waren geen uitzondering - en van stank en herrie. Van der Sluis: „Het was hard werken, op de werf heerste ook trots als er weer een schip gereed was. En het was een soort samenleving in het klein. De verschillende werkplaatsen kon je zien als wijken van een stad met hun eigen gemeenschap en cultuur - de NDSM was in die vergelijking het stadsbestuur met een eigen busdienst, een medische post en een eigen opleidingsinstituut waar jonge werknemers het vakwerk werd aangeleerd.”[3]
1. geregelde mogelijkheid om met de bus ergens naar toe te gaan
- Het woord busdienst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Clara van de Wiel 30 november 2016
- ↑ NRC Joost Zonneveld 10 november 2016