burgerlijkheid
- bur·ger·lijk·heid
- afleiding van burgerlijk met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burgerlijkheid | burgerlijkheden |
verkleinwoord |
de burgerlijkheid v
- het gedrag en het leven dat past bij eenvoudige mensen
- ▸ Ondanks je wethouderschap en je semi-culturele uitstraling kleeft aan jou toch het imago van burgerlijkheid. Sjoelen of zaterdagavond, barbecuen? Wil je je doelbewust als man van het volk presenteren?[2]
- het gedrag en het leven van bekrompen mensen
- ▸ De avonden van Reve komt voort uit de modder van de lage landen, uit de benauwde naoorlogse burgerlijkheid.[3]
2. het gedrag en het leven van bekrompen mensen
- Het woord burgerlijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Ik mag toch nog wel m'n eigen mening ventileren'” (23-09-2011), Tubantia
- ↑ Weblink bron Pam van der Veen“De boeken van Kader: Ik las Jip en Janneke in het azc” (10 jan. 2017), Tubantia