buitenwerk
- Geluid: buitenwerk (hulp, bestand)
- bui·ten·werk
- samenstelling van buiten en werk zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenwerk | buitenwerken |
verkleinwoord |
het buitenwerk o
- het arbeiden in de buitenlucht
- ▸ Zijn armen waren bruin van het buitenwerk en zijn biceps bolden.[2]
- werk dat aan de buitenkant van een gebouw gedaan moet worden
- ▸ Wil je je boerderij behouden, dan moet je het buitenwerk heel goed bijhouden, weten de bewoners van deze monumenten. Iedere lekkage, iedere gebroken pan, iedere kapotte afvoer meteen aanpakken.[3]
- delen van een vesting die buiten de vestingmuur liggen
- ▸ Buitenwerk: Algemene benaming voor delen van een vesting welke vóór de hoofdwal doch binnen de bedekte weg respectievelijk het glacis zijn gelegen; bij voorbeeld: contregarde, couvre-face, halve maan, hoornwerk, kroonwerk, ravelijn, tenaille, enz.; niet te verwarren met voorwerk.[4]
- Het woord buitenwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Carla de Jong“Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
- ↑ Weblink bron “Je moet tegen een beetje kou kunnen” (26-12-2011), NOS
- ↑ Weblink bron “Buitenwerk”