• bui·ten·ha·ven
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenhaven buitenhavens
verkleinwoord buitenhaventje buitenhaventjes

de buitenhavenv / m

  1. deel van een haven dat het dichtst bij de zee ligt; deel van de haven dat buiten de schutsluizen ligt
     Ineens lagen er lange strepen schaduw over de sluiskade van de masten in de buitenhaven, de perspectief verhevigend, zijn perspectief, alle wegwijzend naar het westen.[2]
     "Het was rustig weer, dan hoeft er niet veel schade te zijn", zegt een woordvoerder van Damen Shipyards. "Maar of dat zo is moeten we nog bekijken." Het jacht is nu naar de Buitenhaven van Vlissingen gesleept.[3]