• bui·ten·dienst
enkelvoud meervoud
naamwoord buitendienst buitendiensten
verkleinwoord

de buitendienstm

  1. buiten het bedrijf of kantoor gedaan werk
    • De auto zelf is comfortabel, degelijk en kraak noch smaak. Hij is er niet om designprijzen te winnen en je lifestyle op te leuken. Hij lijkt op de inmiddels afgevoerde Honda Insight, een illusieloos keurige familievijfdeurs voor de onderkant van de leasemarkt. De medewerkers buitendienst die hier de komende vijf jaar mee worden opgescheept gaan er qua representativiteit niet dramatisch op achteruit, laten we het daar diplomatiek op houden. Ik sluit niet uit dat de Hyundai-importeur een leuke kerstgratificatie uitkeert.[2] 
    • Hilvarenbeek geeft ook een cursus aan de eigen buitendienst over gebruiken van drugscriminelen. Zodat bijvoorbeeld vuilnismannen bepaalde signalen herkennen. Een niet besneeuwd dak kan wijzen op een hennepkwekerij. „Dit is de manier waarop het probleem moeten aanpakken”, vindt ook Caspar Hermans, directeur van de Taskforce Zeeland-Brabant. „We moeten mensen waarschuwen, zo van: let alsjeblieft op, doe hier gewoon niet aan mee. Daarom organiseren we door de hele provincie bijeenkomsten voor boeren en gemeenteambtenaren.”[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Bas van Putten 6 oktober 2016
  3. NRC Bram Endedijk 24 juli 2016