Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·bocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenbocht buitenbochten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

buitenbocht v/m [1]

  1. de buitenkant van een bocht waar de weg het langst en de bocht het minst scherp is
    • Op sommige plekken in Nederland is de verkeersveiligheid wel significant verbeterd, meldt SIMN. De buitenbocht van de A58 bij Roosendaal was in 2015 het meest gevaarlijke wegdeel van het land. Dankzij een verbetering van het asfalt in de bocht werden er vorig jaar helemaal geen ongelukken meer gemeld.[2] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Len Maessen 23 februari 2017