buigend
- bui·gend
vervoeging van: | buigen |
verbogen vorm: | buigende |
buigend
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | buigend | buigender | buigendst |
verbogen | buigende | buigendere | buigendste |
partitief | buigends | buigenders | - |
buigend
- van iets of iemand dat het zich kromt
- ,,Ja, mongooltje. Mag ook niet meer. 'Kind met het syndroom van Down', moet je nu zeggen." Ze priemde twee buigende wijsvingers naast haar slapen omhoog, om aanhalingstekens uit te beelden. ,,Wij zeiden vroeger altijd mongooltje, iedereen. En daar bedoelde we helemaal niks lelijks mee. Sterker: ik vind het heel lieve kinderen, mongooltjes. Ze zijn altijd zo gelukkig." [1]
- Ik kan me er na dat dat autoritaire gebrul en de buigende knipmessen van zondag (wat me bijna ergens aan deed denken) van alles bij voorstellen. [2]
- Het woord buigend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tubantia 15-01-09 Roy is zelf zwart als de nacht hè. Dus die zal het heus wel weten
- ↑ Tubantia 10-09-13 EK-blog (5): Bustocht naar een autoritair baasje