Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brui·nen

Zelfstandig naamwoord

de bruinenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bruin
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bruinen
bruinde
gebruind
zwak -d volledig

Werkwoord

bruinen

  1. onovergankelijk bruin worden
    • Zij bruinen onder de hoogtezon. 
  2. overgankelijk iets bruin maken
    • De hoogtezon heeft hun huid gebruind. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be