bruinen
- brui·nen
de bruinen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bruin
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bruinen |
bruinde |
gebruind |
zwak -d | volledig |
bruinen
- onovergankelijk bruin worden
- Zij bruinen onder de hoogtezon.
- overgankelijk iets bruin maken
- De hoogtezon heeft hun huid gebruind.
- Het woord bruinen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bruinen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be