brugklasser
- Geluid: brugklasser (hulp, bestand)
- brug·klas·ser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brugklasser | brugklassers |
verkleinwoord | brugklassertje | brugklassertjes |
de brugklasser m
- (onderwijs) iemand die in de brugklas zit
- ▸ Hij keek nu als een hoogst verontwaardigde conciërge die zojuist twee brugklassers had betrapt op het roken van een sigaret in de toiletten.[1]
- Het woord brugklasser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.