brugklassers
- brug·klas·sers
de brugklassers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord brugklasser
- ▸ Hij keek nu als een hoogst verontwaardigde conciërge die zojuist twee brugklassers had betrapt op het roken van een sigaret in de toiletten.[1]
- Het woord brugklassers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.