Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brug·klas·sers

Zelfstandig naamwoord

de brugklassersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord brugklasser
     Hij keek nu als een hoogst verontwaardigde conciërge die zojuist twee brugklassers had betrapt op het roken van een sigaret in de toiletten.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen