brugdag
- brug·dag
- samenstelling van brug zn en dag zn , leenvertaling van Frans jour de pont
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brugdag | brugdagen |
verkleinwoord | - | - |
de brugdag m
- extra vrije dag tussen een officiële vrije dag en het weekend (door een werknemer opgenomen, zodat hij langer vrij heeft of door de werkgever vastgesteld, zodat het bedrijf zonder onderbreking kan worden gesloten)
- Het is voor velen een brugdag vandaag, omdat het dinsdag Allerheiligen is. Maar onder andere de banken en bpost nemen die brugdag niet. [1]
- In Nederland duidt het woord vooral op door de werkgever vastgestelde dagen.[2]
- Het woord brugdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brugdag" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Overzicht. Welke diensten zijn op deze brugdag gesloten, en welke niet? (31 oktober 2016) op website: nieuwsblad.be; geraadpleegd 2018-03-21
- ↑ Brug (de - maken) op website Nederlandse Taalunie: taaladvies.net; geraadpleegd 2018-03-21
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be