• brug·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord brugdag brugdagen
verkleinwoord - -

de brugdagm

  1. extra vrije dag tussen een officiële vrije dag en het weekend (door een werknemer opgenomen, zodat hij langer vrij heeft of door de werkgever vastgesteld, zodat het bedrijf zonder onderbreking kan worden gesloten)
    • Het is voor velen een brugdag vandaag, omdat het dinsdag Allerheiligen is. Maar onder andere de banken en bpost nemen die brugdag niet. [1]
  • In Nederland duidt het woord vooral op door de werkgever vastgestelde dagen.[2]
49 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]