broekvent
- broek·vent
- samenstelling van broek zn en vent zn , "mannelijk persoon dat net oud genoeg is om een broek te dragen" (uit de tijd dat voor peuters niet gebruikelijk was); meestal wordt het verkleinwoord gebruikt [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | broekvent | broekventen |
verkleinwoord | broekventje | broekventjes |
de broekvent m
- mannelijk jong kind
- Maar, God-zij-geloofd! het Kloempke had buiten zijn leest, zijn hamer en zijn nagelenbak, ook nog iets anders om op te bouwen en dat was zijn viool. Die had hij, toen hij nog een broekvent was van een jaar of twaalf, dertien, boven op zolder bij zijn grootmoeder, in een oude kist gevonden. [2]
- (figuurlijk) kleine, onervaren of onbelangrijke man
- Van Lint heeft zeer mooie dingen gemaakt. Bertrand, Servranckx. En een Tapiès is beslist geen broekvent. Vooral de Amerikanen zou ik niet onderschatten. [3]
- Het woord broekvent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 is alleen de herkenning van het verkleinwoord broekventje onderzocht.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Thiry, A.Gasten in het huis ten halven. (1932) Davidsfonds, Leuven ; p. 10/11; geraadpleegd 2018-06-13
- ↑ Van Saene, M.geciteerd in:Hoof, G. van"de schilder maurits van saene" in: Ons Erfdeel. jrg. 17 nr. 1 (januari/februari 1974) Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonk-dorp; p. 56; geraadpleegd 2018-06-13