broebelen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
broebelen | broebelend |
gebroebel |
- broe·be·len
- vermoedelijk klanknabootsing, vergelijk brobbelen [1] en borbelen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
broebelen |
broebelde |
gebroebeld |
zwak -d | volledig |
broebelen
- beweging in een vloeistof waarbij er voortdurend bellen naar het oppervlak komen
- Op het fornuis stond een pan met witte kool, uien en aardappelen te broebelen. [3]
- (figuurlijk) een bruisende beweging laten zien
- Toen was ineens de brandklok beginnen luiden en in een ommezien broebelde de Krakeelhoek van volk. [4]
- slecht verstaanbaar of onbegrijpelijk spreken
- Ze begonnen te waggelen en te broebelen gelijk zatterikken en de een na den anderen vielen ze op den grond en snorkten, maar ook dat duurde niet lang. [5]
- Het woord broebelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "broebelen" herkend door:
7 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Nieland, E.Met toegestane bagage... (2005) Charish; ISBN 9789080891531; p. 84; geraadpleegd 2017-02-09
- ↑ Streuvels, S."Heule" (1942) p. 82 geciteerd in:Lemeire, H.De taal van Stijn Streuvels. Deel 2. Verklarend woordenboek op de taal van Stijn Streuvels. band A-B (1970) proefschrift KU Leuven; p. 279; geraadpleegd 2017-02-09
- ↑ Walschap, G."De Vierde Koning" in: Dietsche Warande en Belfort. jrg. 34 nr. 7/8 (juli/augustus 1934) Z.n., Antwerpen; p. 505; geraadpleegd 2017-02-09
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be