[1] brillenmaker
  • bril·len·ma·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord brillenmaker brillenmakers
verkleinwoord

de brillenmakerm [1]

  1. (beroep) persoon die brillen maakt
     In de spot stelt Hans Anders dat je voor identieke brilglazen drie keer zo veel moet betalen bij zelfstandige opticiens. Volgens de klagers schaadt de reclame niet alleen het imago van de zelfstandige brillenmakers, maar wordt de consument ook misleid. Zo kan de koper bijvoorbeeld geen vergelijking maken omdat er in de spot geen prijzen worden gegeven en dus ontstaat er een vertekend beeld.[2]
  2. (beroep) persoon die verrekijkers maakt
  3. (economie) bedrijf dat brillen produceert
     Een belangrijk thema op de E3 van dit jaar zal virtual reality zijn. VR-brillenmaker Oculus zal de Oculus Rift demonstreren, terwijl ook Sony zijn Project Morpheus zal tonen. De beurs duurt nog tot en met 18 juni.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Belgische klacht tegen reclamespotje Hans Anders” (28-05-2013), Tubantia
  3.   Weblink bron “De grootste gamebeurs ter wereld is 20 jaar oud” (maandag 15 juni 2015, 18:35), NOS