• breie
vervoeging van
breien

breie

  1. aanvoegende wijs van breien


  • IPA: /ˈbræjɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
breie
brèdje
gebrèdj
volledig

breie

  1. (Hooglimburgs) breien


  • breie
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord breiðr, via breiða
vervoeging
onbepaalde wijs breie breie
tegenwoordige tijd breier breier
verleden tijd breiet
breia
breide
(verouderd):
breidde [1]
voltooid
deelwoord
breiet
breia
breid
(verouderd):
breidd [1]
onvoltooid
deelwoord
breiende breiende
lijdende vorm breies breies
gebiedende wijs brei brei
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 3 zwak
opmerking optioneel optioneel

breie

  1. overgankelijk spreiden, verspreiden, uitspreiden
  • [2]: breie gress eller høy
het gras of het hooi verspreiden
  1. 1,0 1,1 Deze vorm is sinds 1 juli 2005 vervallen.
    Rettskrivningsendringer fra 1. juli 2005, nr. 1.1.3 (in het Noors)


  • breie
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord brei, via breiðr
vervoeging
onbepaalde wijs breie
breia
tegenwoordige tijd breier
verleden tijd breidde
voltooid
deelwoord
breidd
breitt
onvoltooid
deelwoord
breiande
lijdende vorm breiast
(bijvorm): breias
gebiedende wijs brei
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak
opmerking

breie

  1. overgankelijk spreiden, verspreiden, uitspreiden
  • [2]: breie gras
het gras verspreiden (om het te laten drogen)