Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·lad·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandladder brandladders
verkleinwoord brandladdertje brandladdertjes

Zelfstandig naamwoord

de brandladderv / m

  1. een schuifladder op een wagen gemonteerd, bij brand gebruikt
  2. noodladder om bij brand een gebouw te kunnen verlaten
Vertalingen

Gangbaarheid