Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·grond
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwgrond bouwgronden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bouwgrondm

  1. grond waarop men huizen kan en mag bouwen
  2. (landbouw) grond die voor landbouw geschikt is

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen