• (IPA in voorbereiding)
  • bos·wit·je
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord boswitje boswitjes

het boswitjeo dim. tant.

  1. (vlinders) Leptidea sinapis   een kleine tere dagvlinder met een zeer dun lijfje, uit de familie Pieridae, de witjes. Pas in 1989 is duidelijk geworden dat het verborgen boswitje, dat zeer sterk lijkt op het boswitje, een aparte soort is. Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van hybriden