Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Boskant


Nederlands

 
boskant
Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·kant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boskant boskanten
verkleinwoord boskantje boskantjes

Zelfstandig naamwoord

boskant m [1]

  1. rand van het bos, komt veelvuldig voor in geografische namen
    • Trak-Drew zal later op de dag instemmen met een symbolisch compromis: de stammen worden van de oplegger geladen en teruggelegd aan de boskant, de actievoerders maken zich los. De trucker rijdt het bos uit, wacht enkele uren op de parking en haalt ’s avonds onder politiebegeleiding elders in het bos een nieuwe lading.[2] 
Synoniemen
93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen