Nederlands

 
boshoen
Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·hoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boshoen boshoenderen
boshoenders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

boshoen o [1]

  1. (hoendervogels) veldhoen dat voornamelijk in de bossen leeft
    • In mei zal haar reeds aangekondigde roman Handel in veren verschijnen. Het gaat over een vogeldeskundige die in de jaren 50 op expeditie ging naar Nieuw-Guinea om te bewijzen dat het zeldzame Bruijns boshoen nog niet was uitgestorven. Peper heeft het boek vorige week, kort voor haar dood, voltooid. [2] 
Hyponiemen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen