• (IPA in voorbereiding)
  • bos·boe·ren·kers
enkelvoud meervoud
naamwoord bosboerenkers bosboerenkersen
verkleinwoord bosboerenkersje bosboerenkersjes

de bosboerenkersv / m

  1. (bloemplanten) Noccaea caerulescens var. caerulescens   een tweejarige plant (variëteit) uit de kruisbloemenfamilie (Cruciferae of Brassicaceae). De bosboerenkers komt van nature voor in Midden-, Zuid- en Oost-Europa en is inheems in Wallonië. In tegenstelling tot de vergelijkbare zinkboerenkers heeft het geen lange, stoloonachtige scheuten