Nederlands

 
Nabootsing van een borstelmaker in een museum.
Uitspraak
Woordafbreking
  • bor·stel·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord borstelmaker borstelmakers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de borstelmakerm

  1. (beroep) iemand die bundels haren of vezels aan houders bevestigt, en zo voorwerpen maakt die bruikbaar zijn voor activiteiten als schoonmaken en schilderen
     Toen schoof uit het duister een donkere gestalte op hem toe, en met een gevoel van verlichting herkende hij de borstelmaker Gijzen, Merijntjes vader.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Merijntje Gijzen's jeugd: Het verraad. Deel 1.”, 12e druk (1927), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, p. 51