• bor·stel·ma·kers

de borstelmakersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord borstelmaker
     Van Rappard had hem uitgenodigd, de volgende dag meteen bij hem te komen. Vincent had moeten bekennen, dat hij het reisgeld niet bezat. Van Rappard had het hem gegeven; hij stond erop, zei hij, dat Vincent nu zijn ‘Tegelschilders’ en de studies zou zien, die hij dat voorjaar in de blindeninrichting gemaakt had: borstelmakers en spinsters.[1]
  1.   Weblink bron “60. Keuromnibus. : Ziet een mens” (1967), De Arbeiderspers, Amsterdam, p. 340