boomboor
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: boomboor (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbombor / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈbom.bo̝ːr/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈbom.boːr/
Woordafbreking
- boom·boor
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boom en boor
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boomboor | boomboren |
verkleinwoord | boomboortje | boomboortjes |
Zelfstandig naamwoord
- een boor om gaten mee in bomen of grote stukken hout te maken
- Als je morgen die boomboor meebrengt komen we hier wel doorheen.
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'boomboor' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.