bonenbrood
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bonenbrood (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbonə(n)ˌbrot / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- bo·nen·brood
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonenbrood | bonenbroden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het bonenbrood o
- (voeding) baksel uit een deeg van gemalen tuinbonen of paardenbonen, vooral gebruikt als veevoer, maar soms ook gegeten door uitgehongerde mensen
- Volgens de bakker is het een gemiddeld brood. „Er ziten veel koolhydraten in, maar verder is het niet erg voedzaam. Wat dat betreft deden onze erwten- en bonenbroden er destijds niet voor onder. Dat waren sowieso geen ongezonde broodjes, maar het was niet lekker." [2]
- (voeding) gebak waarin één bruine boon of muntstuk is verwerkt
Dit brood werd voor de viering van Driekoningen gebakken, alle leden van het gezin kregen een snee en wie de "boon" in zijn plak aantrof, mocht die dag de baas in huis (koning) zijn.- Van der Ven deed ook persoonlijk moeite om enkele teloor gegane tradities weer ingang te doen vinden, zoals de Driekoningenavondviering met het eten van het bonenbrood. [3]
Synoniemen
- [2] driekoningenbrood
- [2] koningsbrood
Gangbaarheid
- Het woord 'bonenbrood' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Zijl, F. van„Bonenbrood deed in de oorlog niet onder voor Zweeds wittebrood” in: De Volkskrant jrg. 63 nr. 18406 (5 maart 1985); p. 11 kol. 7; geraadpleegd 2019-08-14
- ↑ Reems, R. van"De kleine kaart: eten en drinken voor de tweede wereldoorlog" in: Provinciale Zeeuwse Courant jrg. 230 nr. 226 (25 september 1987); p. 9 kol. 3; geraadpleegd 2019-08-14