bombe
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bombe | la bombe | bombes | les bombes |
bombe v
- (militair) bom [1], een explosief voorwerp
- (figuurlijk) schandaal of vervelend voorval (dat plotseling uitbreekt)
- spuitfles
- (hoofddeksel) kap, ronde deel van een hoofddeksel
- (paardrijden) cap, paardrijhelm
- (spreektaal) schranspartij, zuipfeest
- «On va faire la bombe ce soir.»
- We gaan vanavond lekker aan de zwier. [2]
- «On va faire la bombe ce soir.»
- (spreektaal) lekker stuk
- «Vise un peu la gonzesse qui vient de rentrer, une bombe!»
- Kijk eens naar die griet die net is binnengekomen, wat een lekker stuk! [2]
- «Vise un peu la gonzesse qui vient de rentrer, une bombe!»
- ↑ Weblink bron bombe in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
- ↑ 2,0 2,1 Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 31