• bok·je
  • [A]: afgeleid van  bok zn  met het achtervoegsel -je
  • [B]: ontstaan door verwarring met de watersnip die een mekkerend geluid maakt dat aan een bok doet denken [1]
  • [C]: eponiem dat verwijst naar het bedrijf van de 19e-eeuwse Cubaanse sigarenmaker Gustave Bock in Havana, Bock y Ca. [2] [3]

het bokjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bok
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord bokje bokjes

[B] bokje o dim. tant.

  1. (steltloperachtigen) bepaald soort watervogel, Lymnocryptes minimus   uit de familie van strandlopers en snippen (Scolopacidae  )
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord bokje bokjes

[C] bokje o dim. tant.

  1. goedkope sigaar
      Behalve met sinjo's en nonna's was het huis gevuld met stof uit de vloermat, met rook van bokjes (Malang sigaren) en met verschillende apocryphe reukjes.[4]
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]
  1. bokje (vogelsoort) op website: Etymologiebank.nl
  2. bokje (sigaar) op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Tony Hyman
    “Rings Around Cigars: The Cigar Band : The Band The History and the Romance of Cigar's Paper Ring” (winter 1994/1995) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    W.A. van Rees
    Indische typen. in: De Tijdspiegel., jrg. 21 nr. 1 (januari 1864), D.A. Thieme, Arnhem, p. 317 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be