Nederlands

 
[1] sierglas
 
[2] wedstrijd bokaal schrijfwedstrijd wikipedia 2008
Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·kaal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grote beker’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bokaal bokalen
verkleinwoord bokaaltje bokaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de bokaalm [3]

  1. groot sierglas of sierbeker op een voet waaruit meerdere mensen kunnen drinken
    • De tentoonstelling geeft een interessante inkijk in de privé-levens van de getoonde kunstenaars. Er is een bokaal te zien die Charles Robert Ashbee in 1893 cadeau gaf aan zijn homoseksuele vriend James Headlam, toen die trouwde met een vrouw. In de bokaal staat gegraveerd: ‘ter gelegenheid van zijn betreurenswaardige overgang naar de huwelijkse staat’. Met wat fantasie zijn in de steel en oren, beide van bollen voorzien, fallussen te zien.[4] 
  2. wedstrijdbeker
    • Zaterdag behaalde de 28-jarige Oostenrijker de eindzege in het wereldbekerklassement op de reuzenslalom. Een dag later volgde bokaal nummer veertien na de door zijn landgenoot Michael Matt gewonnen slalom.[5]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen