• bo·che·lig
  • afleiding van bochel met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bochelig bocheliger bocheligst
verbogen bochelige bocheligere bocheligste
partitief bocheligs bocheligers -

bochelig [1]

  1. een sterk gekromde rug hebbend
     De Aardappelrooiende boerin van Vincent van Gogh is in elk opzicht gemodelleerd naar het onderwerp. Het schilderij is niet bijzonder kleurrijk, bruinen en grijzen overheersen, de vrouw heeft een knoestig, wat bochelig figuur....[2]
69 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Anonieme particulier schenkt museum een 'vroege' Van Gogh” (21 december 1995), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be