• blo·wen
  • Van het Engelse werkwoord blow in de betekenis "drugs roken". In het Nederlands aangetroffen sinds 1970. Binnen het Nederlands zijn blaaien, blazen en blouwen mogelijk verwant (doublet). [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blowen
blowde
geblowd
zwak -d volledig

blowen

  1. inergatief een joint roken
    • Hij blowt om de door multiple sclerose veroorzaakte pijn te verlichten. 
     Door het vele blowen trok de groep ook een aantal vervelende types aan en splitste men zich steeds vaker in kleine groepjes af, waardoor ik me minder op mijn gemak voelde.[2]
     Er werd opvallend veel geblowd op de PCT. Vooral de Amerikanen waren er gek op, wellicht als protest tegen de strenge war on drugs.[2]
  2. het verwijderen van overtollige bladeren door middel van een blaasapparaat
100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. blowen op website: Etymologiebank.nl
  2. 2,0 2,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be