blauwharig
- Geluid: blauwharig (hulp, bestand)
- blauw·ha·rig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | blauwharig | blauwhariger | blauwharigst |
verbogen | blauwharige | blauwharigere | blauwharigste |
partitief | blauwharigs | blauwharigers | - |
blauwharig
- blauwe haren hebbend
- Ik heb een blauwharige knuffel voor mijn kind gekocht.
- Het woord 'blauwharig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.